reconstructie
Nederlands
Woordafbreking
- re·con·struc·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wederopbouw’ voor het eerst aangetroffen in 1853 [1]
- afgeleid van constructie met het voorvoegsel re-
- afgeleid van het Franse reconstruction
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | reconstructie | reconstructies |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
reconstructie v
- herstel in de oorspronkelijke gedaante (tevens resultaat van deze samenvoeging), wederopbouw
- voorstelling waardoor men feiten of handelingen uit het verleden weer tot leven tracht te wekken
- reorganisatie
Hyponiemen
- eiwitreconstructie, taalreconstructie
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord reconstructie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'reconstructie' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.