quote
Nederlands
Woordafbreking
- quote (1)
- quo·te (2)
Woordherkomst en -opbouw
- van het Engels (1) [1]
- van het Latijnse 'quotum' (2)
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | quote | quotes |
verkleinwoord | quoteje | quotejes |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | quote | quoten |
verkleinwoord | quotetje | quotetjes |
Zelfstandig naamwoord
quote v/m
- (taalkunde) een letterlijke passage die door iemand anders aangehaald wordt
- Volgens de quote van de buurman had hij er niets mee te maken.
- quotum
Gangbaarheid
- Het woord quote staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'quote' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Engels
Uitspraak
- Geluid: quote (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /kwoʊt/
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to quote |
he/she/it | quotes |
verleden tijd | quoted |
voltooid deelwoord |
quoted |
onvoltooid deelwoord |
quoting |
gebiedende wijs | quote |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.