puin

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  puin    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /pœʏ̯n/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /pœːn/
Woordafbreking
  • puin
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘vergruisde steen’ voor het eerst aangetroffen in 1443 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord puin -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

puin o

  1. een massa vergruizelde steen
    • Gisteren moesten die herrieschoppers het puin voor straf opruimen. 
  1. fijne brokjes diamant met lage waarde
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

puin

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord een onredderde toestand

Gangbaarheid

  • Het woord puin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.