privaat
Nederlands
Woordafbreking
- pri·vaat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘particulier’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- afgeleid van het Latijnse 'prīvātus' (afgezonderd) met het achtervoegsel -aat
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | privaat | privaten |
verkleinwoord | privaatje | privaatjes |
Vertalingen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | privaat | privater | privaatst |
verbogen | private | privatere | privaatste |
partitief | privaats | privaters | - |
Gangbaarheid
- Het woord privaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'privaat' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.