praline
Nederlands
Woordafbreking
- pra·li·ne
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bonbon’ voor het eerst aangetroffen in 1869 [1]
- Genoemd naar de kok van de Fransman Duplessis Praslin die de praline rond 1630 voor het eerst bereidde.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | praline | pralines |
verkleinwoord | pralinetje | pralinetjes |
Zelfstandig naamwoord
praline v
- met suiker bedekte en gebrande amandel
- bonbon die bestaat uit een chocolade omhulsel, amandelcrème en suikerbrij, soms met een likeurtje erin
- bonbon in het algemeen
Gangbaarheid
- Het woord praline staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'praline' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Frans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Zelfstandig naamwoord
praline v
- suikeramandel
- (spreektaal) blauwe boon, kogel [1]
- (spreektaal) kittelaar, clitoris [1]
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.