clitoris
Nederlands
Woordafbreking
- cli·to·ris
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘kittelaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1663 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | clitoris | clitores clitorissen |
verkleinwoord | clitorisje | clitorisjes |
Zelfstandig naamwoord
clitoris v
- (anatomie), (seksualiteit) gevoelig orgaan bovenaan de schaamspleet van de vrouw dat voor de seksuele opwinding zorgt
- Mannen hebben een penis, vrouwen een…vagina? Nee! Een clitoris. De hele penis is te vergelijken met de hele clitoris. Maar weinigen weten dat de clitoris veel groter is dan het ‘topje van de ijsberg’ dat van de buitenkant te zien is.[2]
Vertalingen
1. gevoelig orgaan bovenaan de schaamspleet van de vrouw dat voor de seksuele opwinding zorgt
Gangbaarheid
- Het woord clitoris staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'clitoris' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.