potentie
Nederlands
Woordafbreking
- po·ten·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘macht’ voor het eerst aangetroffen in 1540 [1]
- afgeleid van potent met het achtervoegsel -ie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | potentie | potenties |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
potentie v [3]
- vermogen, kracht
- vermogen van de man om geslachtsgemeenschap te hebben
- toekomstige mogelijkheden
- Volgens De Groot hebben andere typen versnellers meer potentie. Een investering in de FCC zou ervoor kunnen zorgen dat die technologieën minder snel ontwikkeld worden. [4]
Hyponiemen
- actiepotentie, afzetpotentie, groeipotentie, hitpotentie, marktpotentie, omzetpotentie, winstpotentie
Afgeleide begrippen
- potentieel, potentieklachten, potentiepil, potentieprobleem, potentiestoornis, potentieverhogend
Gangbaarheid
- Het woord potentie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'potentie' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "potentie" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- potentie op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Volkskrant George van Hal 21 januari 2019 Cern onthult plannen voor nieuwe megaversneller van 100 kilometer
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.