positivo
Nederlands
Woordafbreking
- po·si·ti·vo
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van positief bn met het achtervoegsel -o, in 1982 als onderdeel van een parodie geïntroduceerd door het duo Van Kooten en De Bie
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | positivo | positivo's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
positivo m/v
- (pejoratief) iemand met een overdreven positieve instelling, vaak met de bijbetekenis dat daarmee een geloofsovertuiging wordt uitgedragen
- Af en toe blijkt hij zelfs bezield van het semi-religieuze vuur van de positivo, zoals in het nummer Spaceman waarin de ster van Bethlehem wordt voorgesteld als een ruimteschip, dat de wereld van een boodschap van liefde en vrede [kond] komt doen. [1]
- De show stond in het teken van het optimisme, (ken gezeur over de crisis. Dus veel positieve geluiden. En Jos Brink als een hele grote positivo in dit gezelschap. [2]
- iemand met een positieve houding
- Wiebenga zegt nadrukkelijk een positivo te zijn. Hij weigert mee te zingen in het koor van eurosceptici dat toch vooral in zijn partij aan stemmen wint (…) [3]
Gangbaarheid
- Het woord positivo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'positivo' herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Bentz van den Berg, R. "Positieve pop van Chris De Burgh" in: NRC Handelsblad jrg. 13 nr. 92 (18 januari 1983); p. 6 kol. 4/5; geraadpleegd 2019-01-26
- Poel, C. van de "Zo mag ik 't zien" in: Leeuwarder Courant jrg. 231 nr. 3 (5 januari 1983); p. 2 kol 5/6; geraadpleegd 2019-01-26
- Willems, H. "Den Haag, Brussel, Straatsburg. Pendelen voor Europese democratie" in: Leeuwarder Courant jrg. 244 nr. 18 (21 januari 1995); p. 33 (S&S 5) kol. 5; geraadpleegd 2019-01-26
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.