positivo

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  positivo    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌpoziˈtivo/
Woordafbreking
  • po·si·ti·vo
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord positivo positivo's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

positivo m/v

  1. (pejoratief) iemand met een overdreven positieve instelling, vaak met de bijbetekenis dat daarmee een geloofsovertuiging wordt uitgedragen
    • Af en toe blijkt hij zelfs bezield van het semi-religieuze vuur van de positivo, zoals in het nummer Spaceman waarin de ster van Bethlehem wordt voorgesteld als een ruimteschip, dat de wereld van een boodschap van liefde en vrede [kond] komt doen. [1]
    • De show stond in het teken van het optimisme, (ken gezeur over de crisis. Dus veel positieve geluiden. En Jos Brink als een hele grote positivo in dit gezelschap. [2]
  1. iemand met een positieve houding
    • Wiebenga zegt nadrukkelijk een positivo te zijn. Hij weigert mee te zingen in het koor van eurosceptici dat toch vooral in zijn partij aan stemmen wint (…) [3]

Gangbaarheid

  • Het woord positivo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
84 %van de Nederlanders;
80 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Spaans

  enkelvoud meervoud
mannelijk positivo positivos
vrouwelijk positiva positivas

Bijvoeglijk naamwoord

positivo

  1. (wiskunde) positief
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.