pont

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pont
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘veerpont’ voor het eerst aangetroffen in 1339 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pont ponten
verkleinwoord pontje pontjes

Zelfstandig naamwoord

pont v/m

  1. (scheepvaart) (verkeer) een vaartuig dat bedoeld is om mensen en/of voertuigen naar de andere kant van een water te brengen
    • De pont zette de mensen over de rivier. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • pontbrug, pontklep, pontman, pontveer, pontvoerder, pontwachter
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord pont staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
75 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
  • Geluid:  pont    (hulp, bestand)
  • IPA: /pɔ̃/
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  pont     le pont     ponts     les ponts  

Zelfstandig naamwoord

pont m

  1. brug
  2. dek


Welsh

enkelvoud meervoud
pont pontydd

Zelfstandig naamwoord

pont v

  1. brug
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.