ploegen
Nederlands
Woordafbreking
- ploe·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ploegen |
ploegde |
geploegd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
ploegen
- ergatief zwoegend, met grote moeite zich ergens heen bewegen
- Ze waren eindelijk door de zandvlakte geploegd en kwamen nu op hardere grond.
- inergatief zwoegend zich met grote moeite voortbewegen
- Er werd geploegd en geploeterd.
- overgankelijk land met de ploeg bewerken
- De akker was al geploegd.
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
- Daar valt niet mee te eggen of te ploegen
- Met andermans kalf ploegen
terwijl je de hulp van een ander gebruikt, doen alsof je het zelf alleen gedaan hebt
- Op rotsen ploegen
iets doen wat tevergeefse moeite is
Vertalingen
2. land met de ploeg bewerken
Gangbaarheid
- Het woord ploegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ploegen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.