plecht
Nederlands
Woordafbreking
- plecht
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘dek’ voor het eerst aangetroffen in 1376 [1]
- (scheepsterm:) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plecht | plechten |
verkleinwoord | plechtje | plechtjes |
Zelfstandig naamwoord
- (scheepvaart) verhoogd dek aan de voorkant van een vaartuig
- (scheepvaart) voordek of achterdek
- (verouderd) plicht [5] [6]
Hyponiemen
- achterplecht, stuurplecht, voorplecht
Gangbaarheid
- Het woord plecht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'plecht' herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "plecht" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- plecht op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- plecht op website: Etymologiebank.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.