plankton
Nederlands
Woordafbreking
- plank·ton
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘zwevende organismen’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plankton | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
plankton o
- (biologie) het geheel van kleine organismen dat in zee ronddrijft
- Het plankton bestaat uit een grote variëteit aan organismen.
Gangbaarheid
- Het woord plankton staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'plankton' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Turks
Woordafbreking
- plank·ton
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | plankton | planktonlar |
genitief | planktonun | planktonların |
datief | planktona | planktonlara |
accusatief | planktonu | planktonları |
locatief | planktonda | planktonlarda |
ablatief | planktondan | planktonlardan |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.