pijpen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pij·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘afzuigen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1976 [1]
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘fluiten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pijpen
pijpte
gepijpt
zwak -t volledig

Werkwoord

pijpen

  1. overgankelijk (muziek) een melodie spelen op de speelpijp van, met name, een rietinstrument zoals de doedelzak
    • Hij pakte zijn zakpijp en pijpte een vrolijk deuntje. 
  1. een man oraal seksueel bevredigen
  2. (Limburg) roken.
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
  • [2]: autofellatio
Uitdrukkingen en gezegden
  • Naar iemands pijpen dansen
Precies doen wat iemand anders zegt
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

pijpen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pijp

Gangbaarheid

  • Het woord pijpen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.