passé

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  passé    (hulp, bestand)
  • IPA: /pɑˈse/
Woordafbreking
  • pas·sé
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen passé
verbogen -
partitief passés

Bijvoeglijk naamwoord

passé

  1. behorend tot het verleden en daarom nu niet meer van betekenis
    • De gelijke behandeling van leerlingen is een schoolwet die al lang passé is. Ik heb er zojuist zes jaar atheneum op zitten en heb talloze voorbeelden waarom die behandeling niet werkt. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord passé staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /pɑ.se/
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  passé     le passé     passés     les passés  

Zelfstandig naamwoord

passé m

  1. tijd die voorbij is
  2. (grammatica) verleden tijd
Synoniemen

Werkwoord

passé

  1. voltooid deelwoord (participe passé) van passer
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.