overschatten
Nederlands
Woordafbreking
- over·schat·ten
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van over en schatten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overschatten |
overschatte |
overschat |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
overschátten [1]
- overgankelijk wederkerend iets groter of van groter belang inschatten dan het in werkelijkheid blijkt
- De rol van voetbaltrainers wordt overschat.
- Kijk, ik wil mezelf niet overschatten, maar ik heb wel talent.
Vertalingen
1. iets groter of van groter belang inschatten dan het in werkelijkheid blijkt
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overschatten |
schatte over |
overgeschat |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
overschatten |
overschátten
- meervoud verleden tijd van overschatten
- Wij overschátten.
- Jullie overschátten.
- Zij overschátten.
- Wij overschátten.
vervoeging van |
---|
overschatten |
óverschatten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van overschatten
- ...dat wij óverschatten.
- ...dat jullie óverschatten.
- ...dat zij óverschatten.
- ...dat wij óverschatten.
Gangbaarheid
- Het woord overschatten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'overschatten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.