overloop

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·loop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord overloop overlopen
verkleinwoord overloopje overloopjes

Zelfstandig naamwoord

overloop m

  1. gang op een bovenverdieping
  2. overlappend
  3. overgaan van een toestand naar een andere
  4. migratie van stad naar het platteland
  5. (statistiek) het verschil tussen het niveau van een variabele aan het eind van het jaar en het gemiddelde jaarniveau van die variabele
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
overlopen

overloop

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overlopen
    • Ik overloop. 
  2. gebiedende wijs van overlopen
    • Overloop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overlopen
    • Overloop je? 
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
overlopen

overloop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overlopen
    • ... dat ik overloop. 

Gangbaarheid

  • Het woord overloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.