overloop
Nederlands
Woordafbreking
- over·loop
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van over bw en loop ww [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | overloop | overlopen |
verkleinwoord | overloopje | overloopjes |
Zelfstandig naamwoord
overloop m
- gang op een bovenverdieping
- overlappend
- overgaan van een toestand naar een andere
- migratie van stad naar het platteland
- (statistiek) het verschil tussen het niveau van een variabele aan het eind van het jaar en het gemiddelde jaarniveau van die variabele
Verwante begrippen
Hyponiemen
- achteroverloop, bufferoverloop, schutoverloop, strangoverloop
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
- [1] loop over
Werkwoord
vervoeging van |
---|
overlopen |
overloop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overlopen
- ... dat ik overloop.
Gangbaarheid
- Het woord overloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'overloop' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.