statistiek
Nederlands
Woordafbreking
- sta·tis·tiek
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘methode om door middel van cijfers inzicht in verschijnselen te krijgen’ voor het eerst aangetroffen in 1807 [1]
- afgeleid van staat met het achtervoegsel -iek [2]
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | statistiek | - |
verkleinwoord | - | - |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | statistiek | statistieken |
verkleinwoord | statistiekje | statistiekjes |
Zelfstandig naamwoord
statistiek v
- (wetenschap) de wetenschap van het verzamelen en vergelijken van verschijnselen en van de weergave hiervan in tabellen of grafische voorstellingen
- een stuk waarin feiten of gegevens van statistische aard zijn vervat
- Hij verzamelde statistieken over het aantal bezoekers.
Hyponiemen
- Centraal Bureau voor de Statistiek, bedrijfsstatistiek, beeldstatistiek, handelsstatistiek, productiestatistiek, schadestatistiek
Afgeleide begrippen
- statistica, statisticus, statistiekrecht, statistisch
Gangbaarheid
- Het woord statistiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'statistiek' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.