oratorium
Nederlands
Woordafbreking
- ora·to·ri·um
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bidvertrek’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- afgeleid van het Latijnse ōrāre (bidden) met het achtervoegsel -orium [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oratorium | oratoria oratoriums |
verkleinwoord | oratoriumpje | oratoriumpjes |
Zelfstandig naamwoord
oratorium o [3]
- (muziek) geestelijk zangstuk voor orkest, zangsolisten en koor en zonder rekwisieten
- (rooms-katholiek) niet-openbaar bidvertrek
Gangbaarheid
- Het woord oratorium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oratorium' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.