opvoeder

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·voe·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van opvoeden met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord opvoeder opvoeders
verkleinwoord opvoedertje opvoedertjes

Zelfstandig naamwoord

opvoeder m

  1. (beroep) iemand die een kind leert hoe het zich moet gedragen en zorgt dat het opgroeit door het eten te geven
    • Het werk van een opvoeder is een werkje van langdurige adem dat veel geduld vereist. 
Synoniemen
  1. voogd, mentor, ouder
Hyponiemen
  • volksopvoeder

Gangbaarheid

  • Het woord opvoeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.