opnoemen
Nederlands
Woordafbreking
- op·noe·men
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van op en noemen
Werkwoord
opnoemen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opnoemen |
noemde op |
opgenoemd |
zwak -d | volledig |
- één voor één vermelden van de namen van personen of zaken
- Tijdens mijn studie moest ik de namen van alle hersenzenuwen kunnen opnoemen.
- Dokter Nikkels ziet de dispensatieregeling als een zegen. Hij wil als arts niet belemmerd worden in zijn werkzaamheden. „Als behandelaar wil ik de vrijheid hebben een sporter voor te schrijven wat nodig is, daar heeft een theoreticus of welk WADA-type dan ook geen moer mee te maken. Daar zal ik altijd knetterhard voor gaan liggen. Ik moet een sporter gewoon kunnen behandelen voor eczeem of astma. Daarom vind ik ook dat in de commissie die dispensatieverzoeken behandelt clinici moeten zitten. Of ik ook epo zou voorschrijven? In theorie wel, al kan ik geen met topsport verenigbare ziekte opnoemen die epo zou rechtvaardigen.” [2]
Gangbaarheid
- Het woord opnoemen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'opnoemen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.