opzeggen
Nederlands
Woordafbreking
- op·zeg·gen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van op en zeggen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opzeggen |
zegde op zei op |
opgezegd |
zwak -d
onregelmatig |
volledig |
Werkwoord
opzeggen
- overgankelijk mededelen dat men een eerdere overeenkomst beëindigt
- We kunnen die overeenkomst pas volgend jaar opzeggen.
- overgankelijk iets wat men uit het hoofd geleerd heeft laten horen
- Wij moesten vroeger iedere maandag een versje opzeggen.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord opzeggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'opzeggen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.