opzeggen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  opzeggen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɔpsɛxə(n)/
Woordafbreking
  • op·zeg·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opzeggen
zegde op
zei op
opgezegd
zwak -d

onregelmatig

volledig

Werkwoord

opzeggen

  1. overgankelijk mededelen dat men een eerdere overeenkomst beëindigt
    • We kunnen die overeenkomst pas volgend jaar opzeggen. 
  1. overgankelijk iets wat men uit het hoofd geleerd heeft laten horen
    • Wij moesten vroeger iedere maandag een versje opzeggen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord opzeggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.