onwelvoeglijk
Nederlands
Woordafbreking
- on·wel·voeg·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding welgevoeglijk met het voorvoegsel on-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onwelvoeglijk | onwelvoeglijker | onwelvoeglijkst |
verbogen | onwelvoeglijke | onwelvoeglijkere | onwelvoeglijkste |
partitief | onwelvoeglijks | onwelvoeglijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
onwelvoeglijk [1]
- niet netjes of beleefd; niet zoals het hoort
- Meteen spoort een cumulverbod met een mooie symboliek. Het geeft aan dat partijen zich bottom-up willen heruitvinden. Het bestrijdt het beeld van een bende platte postjespakkers. In een tijd dat klassieke partijen worstelen met een gedateerd imago en dat de socialisten elke onwelvoeglijke associatie met geld kunnen missen als de pest, is dat niet eens zo’n domme strategie. [2]
- De Helderse wethouder die begin deze maand zijn baan kwijtraakte vanwege 'onwelvoeglijk gedrag' richting vrouwen is wel degelijk door het college van burgemeester en wethouders onder druk gezet om op te stappen. Dat blijkt uit opnames die in handen zijn van het Noordhollands Dagblad. [3]
Synoniemen
- onfatsoenlijk, onbehoorlijk, oneerbaar, ongemanierd, onordentelijk, scabreus, schunnig, ongepast, onbetamelijk, onzedelijk
Gangbaarheid
- Het woord onwelvoeglijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'onwelvoeglijk' herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard DONDERDAG 15 JUNI 2017
- Tubantia 27-juni-2015
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.