ontroeren

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
ontroerenontroerend
ontroeringontroerd
Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·roe·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘in het gemoed treffen’ voor het eerst aangetroffen in 1637 [1]
  • Afgeleid van roeren met het voorvoegsel ont-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontroeren
ontroerde
ontroerd
zwak -d volledig

Werkwoord

ontroeren

  1. overgankelijk gevoelens van medeleven, vertedering of getroffenheid oproepen
    • Onwillekeurig werd hij ontroerd door de aanhankelijkheid waarmee het kind hem begroette. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ontroeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.