ontologie
Nederlands
Woordafbreking
- on·to·lo·gie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘leer van het zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1799 [1]
- met het voorvoegsel onto- met het achtervoegsel -logie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ontologie | ontologieën |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
ontologie v
- de tak van de metafysica die zich bezig houdt met het bestuderen van de aard van het bestaan of het zijn, zijnsleer
- Hij studeert ontologie op de universiteit van Leiden. [3]
- (informatica) aanduiding voor een, door computers interpreteerbare, beschrijving van de werkelijkheid
- een ontologie bevat niet alleen feiten maar ook regels, gevat in logische formules. Uit dergelijke regels kan men nieuwe feiten afleiden met een automatisch redeneerprogramma
Hyponiemen
Gangbaarheid
- Het woord ontologie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ontologie' herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.