onthaalouder

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·haal·ou·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onthaalouder onthaalouders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

onthaalouder m

  1. iemand die tegen betaling op kinderen past in zijn of haar eigen woning
    • Vorig jaar waren er in Limburg nog 855 plekken waar baby’s en peuters terechtkonden bij onthaalouders. In 2014 waren er dat nog 932. Dat is een daling met 9 procent. [1] 
    • Daarnaast zijn er net als tien jaar geleden Belgisch-Nederlandse woorden opgenomen: aanslagvoet, brugpensioenleeftijd, onthaalouders. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord onthaalouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
50 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. de Standaard WOENSDAG 5 JULI 2017
  2. NRC 26 april 2005
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.