onafscheidelijk
Nederlands
Woordafbreking
- on·af·schei·de·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van naamwoord van handeling van afscheiden met het voorvoegsel on-, met het invoegsel -e- en met het achtervoegsel -lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onafscheidelijk | onafscheidelijker | onafscheidelijkst |
verbogen | onafscheidelijke | onafscheidelijkere | onafscheidelijkste |
partitief | onafscheidelijks | onafscheidelijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
onafscheidelijk
- helemaal bij elkaar horend
- Zij waren onafscheidelijke vrienden van elkaar
Afgeleide begrippen
- onafscheidelijkheid
Gangbaarheid
- Het woord onafscheidelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'onafscheidelijk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.