omer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  omer    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈomər/
Woordafbreking
  • omer
Woordherkomst en -opbouw
  • [1, 2] Herkomst: Hebreeuws, letterlijk: 'garve, schoof' [1]
  • [3] Herkomst: Hebreeuws, letterlijk: afleiding van het woord voor 'garve, schoof'

Zelfstandig naamwoord

omer v/m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) garve, schoof (8×: Lev. 23:10 +, Deut. 24:19, Job 24:10, Rt. 2:7, 2:15); in het bijzonder offer van een schoof gerst dat in de tempel gebracht werd op de tweede dag van Pesach (zie Lev. 23:10-12)
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) omertijd, de 49 dagen tussen het brengen van de omer-1 op Pesach en Sjavoeot (het zogeheten 'omer tellen', zie Lev. 23:15-16); deze tijd geldt als periode van halve rouw, omdat volgens de traditie daarin een groot aantal leerlingen van rabbi Akiva stierf aan de pest
  3. (Jiddisch-Hebreeuws) (eenheid) inhoudsmaat voor koren; een omer is een tiende efa volgens Ex. 16:36 (6×: Ex. 16:16 +)
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'omer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.