Pesach

Niet te verwarren met: pesach

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  Pesach    (hulp, bestand)
  • IPA: /'pesɑx/, /'pɛsɑx/
  • Sofeer: Peesach, Pèsach
Woordafbreking
  • Pe·sach
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Hebreeuws, in de betekenis van ‘joods paasfeest’ voor het eerst aangetroffen in 1637 [1]
  • Herkomst: Hebreeuws [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord Pesach -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

Pesach o

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) feest waarbij de uittocht van de Israëlieten uit Egypte wordt gevierd, joods paasfeest, op 15-22 nisan (45×: Ex. 12:11 +, Lev. 23:5, Num. 9:2 +, Deut. 16:1 +, Joz. 5:10 +, 2 Kon. 23:21 +, Ez. 45:21 +, Ezra 6:19 +, 2 Kron. 30:18 +)
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord Pesach staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.