observeren
Nederlands
Woordafbreking
- ob·ser·ve·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘waarnemen’ voor het eerst aangetroffen in 1524 [1]
- afgeleid van het Franse observer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
observeren |
observeerde |
geobserveerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
observeren
- overgankelijk gericht via de zintuigen van iets kennis nemen
- Zij observeerden dat deze bacterie in staat is de voor het biologisch functioneren dusver onontbeerlijk geachte fosfor te vervangen door arseen.
Afgeleide begrippen
- observant, observatie, observator, observatorium, observatrice, observeerbaar, observeerder, observering
Vertalingen
1.gericht via de zintuigen van iets kennis nemen
Gangbaarheid
- Het woord observeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'observeren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.