observator
Nederlands
Woordafbreking
- ob·ser·va·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘waarnemer’ voor het eerst aangetroffen in 1768 [1]
- Naamwoord van handeling van observeren met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | observator | observatoren observators |
verkleinwoord | observatortje | observatortjes |
Gangbaarheid
- Het woord observator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'observator' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.