observator

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ob·ser·va·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘waarnemer’ voor het eerst aangetroffen in 1768 [1]
  • Naamwoord van handeling van observeren met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord observator observatoren
observators
verkleinwoord observatortje observatortjes

Zelfstandig naamwoord

observator m [3]

  1. (beroep) iemand die observeert (waarnemingen doet)
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord observator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.