numero

Niet te verwarren met: número, numéro

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  numero    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈnymeˌro/
Woordafbreking
  • nu·me·ro
Woordherkomst en -opbouw
  • van Latijn numero, ablativus van numerus, "bij het nummer", aangetroffen vanaf 1589 (zie vindplaats hieronder), bij de ontwikkeling van de betekenis beïnvloed door Frans numéro [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord numero numero's
verkleinwoord numerootje numerootjes

Zelfstandig naamwoord

numero o

  1. onder het nummer, met het nummer, plaats in een rangschikking (gevolgd door een hoofdtelwoord)
    • Datzelfde dreigt volgens analisten uit de oliebranche op korte termijn voor allerlei landen, met name ook voor olieleverancier numero één, Saudi-Arabië. [2]
    • Ende noch een weynigh daer na, Numero 3. schrijft hy ditte: want dese [t]wee, namelijc de rechtvaerdighmakinge ende heylighmakinge: zijn de effecten ofte werc[k]ingen, waer uyt de oorsake der selfde, te weten het ghelove, wordt bekent. [3]
  1. (figuurlijk) iets of iemand met een bepaalde plaats in een rangschikking (gevolgd door een hoofdtelwoord)
    • Misschien zijn het blinden, misschien staan ze in een zeer donkere kamer, ze zijn met vier of ze zijn met zes. De één, die een flank betast, roept uit: ‘Dit lijkt wel een muur!’. ‘Welnee,’ spreekt de tweede hem tegen, ‘het is een touw’ - hij houdt de staart vast. Een volgende bevoelt een poot en houdt vol dat het gaat om een soort boom en de vierde - die de slurf aait - claimt een slang te ontwaren. Wellicht herkent een vijfde in de slagtanden speren of hengels en numero zes weet zeker dat hij zich met een oor koelte kan toewuiven: het is immers een waaier. [4]
    • Het archief van het Amsterdamsch Studenten Corps bevat jaarsgewijs autobiografische aantekeningen van alle leden. In de stukken van het jaar van Menno ter Braaks inschrijving, 1921, ontbreekt echter tussen nummer 2 (K.W.H. Berger) en nummer 4 (C.H. Bruyn), het numero 3. [5]
  1. (figuurlijk) gespeelde handelingen waar een andere bedoeling achter zit
    • Een liberaal kopstuk noemde de opschorting van de onderhandelingen "een numero om meer binnen te kunnen halen". [6]
  1. (verouderd) reeks cijfers als kenmerk
    • Wij stonden beiden voor het bureau, waar de praktische Spoorweg Maatschappij koperen plaatjes met het numero van Fiaker of Droschke doet uitreiken. Komt men, daarmee gewapend, aan den uitgang, dan overhandigt men het den deftigen Suisse met den ontzagwekkenden tamboer-majoorstok; en deze roept het af en het daarmee corresponderend rijtuig treedt uit de file en rijdt voor. [7]
Schrijfwijzen
  • No.
Synoniemen
Verwante begrippen
  • numero uno

Gangbaarheid

  • Het woord numero staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
80 %van de Nederlanders;
70 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Italiaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈnumero/
enkelvoud meervoud
numero numeri

Zelfstandig naamwoord

numero m

  1. aantal
  2. nummer
  3. getal
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.