nodeloos

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • no·de·loos
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van nood met het achtervoegsel -loos met het invoegsel -e-

Bijwoord

nodeloos

  1. zonder noodzaak
    • De breedsprakige man sprak nodeloos ingewikkeld. 
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen nodeloosnodelozernodeloost
verbogen nodelozenodelozerenodelooste
partitief nodeloosnodelozers-

Bijvoeglijk naamwoord

nodeloos

  1. zonder noodzaak
    • Deze man wist weer eens allerlei nodeloze bezwaren te verzinnen terwijl het kan allemaal veel makkelijker en eenvoudiger zou kunnen. 
    • Als je alle nodeloze franje van dit apparaat afhaalt krijg je een machine met maar één knop. 
Synoniemen

Bijvoeglijk naamwoord

nodeloos

  1. partitief van de stellende trap van nodeloos

Gangbaarheid

  • Het woord nodeloos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.