neutraal
Nederlands
Woordafbreking
- neu·traal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onzijdig’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
- afgeleid van het Latijnse 'neuter' (onzijdig) met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | neutraal | neutraler | neutraalst |
verbogen | neutrale | neutralere | neutraalste |
partitief | neutraals | neutralers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
neutraal
- geen partij kiezend in een conflict, afzijdig, onpartijdig
- De neutrale landen boden aan te bemiddelen in het geschil.
- (scheikunde) noch een positieve noch een negatieve lading dragend
- Het anion en het kation verbinden zich tot een neutraal complex.
Hyponiemen
- budgetneutraal, deltaneutraal, energieneutraal, klimaatneutraal, sekseneutraal
Vertalingen
1. geen partij kiezend in een conflict
Gangbaarheid
- Het woord neutraal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'neutraal' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.