neutraliteit
Nederlands
Woordafbreking
- neu·tra·li·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onzijdigheid, onpartijdige houding’ voor het eerst aangetroffen in 1542 [1]
- Afgeleid van neutraal met het achtervoegsel -iteit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | neutraliteit | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
neutraliteit v
- het neutraal zijn bijv. een onpartijdige houding aanhouden ten opzichte van twee partijen met een geschil
- In de Tweede Wereldoorlog was Nederland zijn neutraliteit verloren.
Vertalingen
1. een onpartijdige houding aanhouden ten opzichte van twee partijen met een geschil
|
|
Gangbaarheid
- Het woord neutraliteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'neutraliteit' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.