nestelen
Nederlands
Woordafbreking
- nes·te·len
Woordherkomst en -opbouw
- van het Middelnederlands nestelen[1], maar via de wortels in het Protogermaans op te vatten als frequentatief gevormd uit nesten met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
nestelen |
nestelde |
genesteld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
nestelen
- inergatief het bouwen van een nest en het grootbrengen van jongen erin, gewoonlijk van vogels
- Op die rots nestelen honderden zeekoeten.
- wederkerend zich ~: plaatsnemen en het zich behaaglijk maken
Hyponiemen
- innestelen, ontnestelen, vernestelen
Vertalingen
1. het bouwen van een nest en het grootbrengen van jongen erin, gewoonlijk van vogels
Gangbaarheid
- Het woord nestelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nestelen' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Middelnederlands
Woordherkomst en -opbouw
- van het Protogermaans *nist-il-an, een frequentatief afgeleid van *nist-jan "nesten" [1]
Werkwoord
nestelen
- nestelen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.