narcisme

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nar·cis·me
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘liefde voor zichzelf’ voor het eerst aangetroffen in 1933 [1]
  • afgeleid van het Latijnse Narcissus met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord narcisme
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

narcisme o [3]

  1. iemand met teveel eigenliefde, egoïsme, dominantie, ambitie, en met een gebrek aan inlevingsvermogen
    • In de VS circuleert een tweetal petities met deze strekking: Trump heeft een psychische stoornis en daarom is hij ongeschikt voor het ambt van president. De petities zijn inmiddels door honderden psychiaters en psychologen ondertekend. Wat dat over hen zegt? Niet veel goeds. Wat allereerst opvalt, is dat de shrinks het maar niet eens kunnen worden over het ziektebeeld. Trump lijdt aan een kwaadaardige vorm van narcisme, zegt het ene groepje. Nee, hij heeft last van paranoia, beweert de andere club. Maar nee toch, betoogt het derde smaldeel, hij is een pathologische leugenaar. Hij vertoont een demente aftakeling, meent weer een vierde groep. Wat is het nou? [4] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • beroepsnarcisme

Gangbaarheid

  • Het woord narcisme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.