ambitie
Nederlands
Woordafbreking
- am·bi·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eerzucht’ voor het eerst aangetroffen in 1555 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ambitie | ambities |
verkleinwoord | ambitietje | ambitietjes |
Zelfstandig naamwoord
ambitie v
- het begeren een bepaald succes te behalen
- Het was zijn ambitie niet om daar een carrière van te maken.
- Word je er wel eens bang van? Je hebt vaak gezegd dat je eeuwig wilt leven, je maakt daar op het moment zelfs een televisieprogramma over: ‘Nee, want ik voel me nu goed. Ik vind het trouwens een volkomen natuurlijke ambitie om eeuwig te willen leven. [3]
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord ambitie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ambitie' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "ambitie" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ambitie op website: Etymologiebank.nl
- de Volkskrant Nathalie Huigsloot25 januari 2019 INTERVIEW JAN MULDER
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.