nabij

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nabij    (hulp, bestand)
  • IPA: /naˈbɛi/
Woordafbreking
  • na·bij
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van plaats’ voor het eerst aangetroffen in 1357 [1]
  • samenstelling van  na   en  bij   [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen nabijnabijernabijst
verbogen nabijenabijerenabijste
partitief nabijsnabijers-

Bijvoeglijk naamwoord

nabij

  1. zich in de onmiddellijke omgeving bevindend
    • Het nabije heelal is onderwerp van deze studie. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

nabij

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
  1. dichtbij, direct in de buurt
    • Ik ken hem al jaren van nabij. [3]
Afgeleide begrippen

Voorzetsel

nabij

  1. in de onmiddellijke omgeving van
    • Het museum is nabij de kerk gelegen. 

Gangbaarheid

  • Het woord nabij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.