mondig

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mon·dig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘niet meer onder voogd, zelfstandig kunnende beslissen’ voor het eerst aangetroffen in 1276 [1]
  • afgeleid van mond met het achtervoegsel -ig [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen mondigmondigermondigst
verbogen mondigemondigeremondigste
partitief mondigsmondigers-

Bijvoeglijk naamwoord

mondig [3] [4] [5]

  1. (juridisch) meerderjarig en toerekeningsvatbaar
  2. met de mogelijkheid van zich af te bijten, sociaal weerbaar
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • mondigheid
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord mondig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.