volmondig
Nederlands
Woordafbreking
- vol·mon·dig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zonder restrictie’ voor het eerst aangetroffen in 1611 [1]
- Samenstellende afleiding van vol en mond met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | volmondig | volmondiger | volmondigst |
verbogen | volmondige | volmondigere | volmondigste |
partitief | volmondigs | volmondigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
volmondig
- vol overtuiging, zonder aarzeling, helemaal
- Ik kan daar een helder en volmondig nee als antwoord op geven.
- Wijkagent Niels Euren in Almelo is de beroerdste niet. Toen freestylevoetballer Soufiane Touzani - die op YouTube ruim 720.000 volgers heeft - hem vroeg of hij hem een panna mocht geven, zei de agent van het politiekorps in Almelo volmondig ja. [3]
Gangbaarheid
- Het woord volmondig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'volmondig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "volmondig" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- volmondig op website: Etymologiebank.nl
- Tubantia Ron Hemmink 23-04-19 Agent in Almelo ‘slachtoffer’ van YouTube-sensatie
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.