monarch

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·narch
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘alleenheerser’ voor het eerst aangetroffen in 1605 [1]
  • met het voorvoegsel mono- en met het achtervoegsel -arch [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord monarch monarchen
verkleinwoord monarchje monarchjes

Zelfstandig naamwoord

monarch m [3]

  1. alleenheerser
Synoniemen
Hyponiemen
  • schoolmonarch
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord monarch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.