mensa
Nederlands
Woordafbreking
- men·sa
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘studentenrestaurant’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1]
- afgeleid van het Latijnse mensa (tafel) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mensa | mensae mensa's |
verkleinwoord | mensaatje | mensaatjes |
Zelfstandig naamwoord
mensa v / m [3]
- eetgelegenheid voor studenten
- in de mensa kon men in 1965 voor 1,80 nlg een heerlijke maaltijd (met toetje) krijgen alsmede een portie gezelligheid
Gangbaarheid
- Het woord mensa staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'mensa' herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen. |
Latijn
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.