matigheid

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·tig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord matigheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

matigheid v

  1. van een persoon dat deze niet teveel eet en drinkt
    • Hij kijkt om zich heen naar de mossen en asymmetrisch geplante lage varens. ` Wat me verbaast is dat een volk dat toch meent rechtstreeks van de goden af te stammen zo opzichtig matigheid nastreeft.'[1] 
    • Zo kwam het dat Rob langzaam maar zeker zijn voorgenomen matigheid uit het oog verloor en hij avond aan avond van De Vos naar het huis aan Thames Street wankelde om zich door Mary als een onbeholpen kleuter naar bed te laten helpen. [2] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord matigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Beijnum, Kees van De offers [2014] ISBN 978-90-234-8628-2 pagina 106
  2. Gordon,Noah De Heelmeester Vertaald door Thomas Mass [2006] ISBN 978-90-245-5496-6 pagina 488
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.