mak
Nederlands
Woordafbreking
- mak
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘getemd’ voor het eerst aangetroffen in 1478 [1] [2] [3] [4]
- Middelnederlands mack ‘tam, getemd’, uit Oergermaans *makaz, misschien verwant met Oudiers mám ‘juk’ en Lets mêgt ‘kunnen’.[5] Evenals Nederduits mack ‘rustig, braaf, tam’, Noord-Fries määk, meek, Oudengels mæc ‘behorend bij, verbonden’, Oudnoords -makr ‘gemakkelijk, behaaglijk, passend’.[3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | mak | makker | makst |
verbogen | makke | makkere | makste |
partitief | maks | makkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
mak
- Het makke dier kon door iedereen met de hand meegevoerd worden.
Gangbaarheid
- Het woord mak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'mak' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "mak" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- mak op website: Etymologiebank.nl
- mak op website: Etymologiebank.nl
- mak op website: Etymologiebank.nl
- Guus Kroonen, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013, blz. 350.
Indonesisch
Woordafbreking
- mak
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.