maf

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  maf    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /mɑf/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /mɑf/
Woordafbreking
  • maf
Woordherkomst en -opbouw
  • in de betekenis ‘gek’ voor het eerst aangetroffen in 1731 [1]
  • Herkomst: Bargoens [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen mafmaffermafst
verbogen maffemafferemafste
partitief mafsmaffers-

Bijvoeglijk naamwoord

maf

  1. (Jiddisch-Hebreeuws), (informeel), (spreektaal) gek, vreemd, onverwacht, ongebruikelijk, raar
    • Hij had een bepaald maffe hoed op. 
    • Gister deed-ie zoiets mafs dat ik m'n lachen bijna niet in kon houden. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
maf maffer mafst

Bijwoord

maf

  1. op een vreemde, onverwachte, ongebruikelijke, rare manier
    • Sinds zijn blessure loopt hij echt nog maffer. 

Werkwoord

vervoeging van
maffen

maf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maffen
    • Ik maf. 
  2. gebiedende wijs van maffen
    • Maf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maffen
    • Maf je? 

Gangbaarheid

  • Het woord maf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.