maf
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- maf
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | maf | maffer | mafst |
verbogen | maffe | maffere | mafste |
partitief | mafs | maffers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
maf
- (Jiddisch-Hebreeuws), (informeel), (spreektaal) gek, vreemd, onverwacht, ongebruikelijk, raar
- Hij had een bepaald maffe hoed op.
- Gister deed-ie zoiets mafs dat ik m'n lachen bijna niet in kon houden.
Hyponiemen
Vertalingen
1. vreemd, onverwacht, ongebruikelijk, raar
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
maf | maffer | mafst |
Bijwoord
maf
- op een vreemde, onverwachte, ongebruikelijke, rare manier
- Sinds zijn blessure loopt hij echt nog maffer.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
maffen |
maf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maffen
- Ik maf.
- gebiedende wijs van maffen
- Maf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maffen
- Maf je?
Gangbaarheid
- Het woord maf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'maf' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "maf" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.