lunch
Nederlands
Woordafbreking
- lunch
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘maaltijd rond middaguur’ voor het eerst aangetroffen in 1855 [1]
- Leenwoord uit het Engels. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lunch | lunchen lunches |
verkleinwoord | lunchje | lunchjes |
Zelfstandig naamwoord
lunch m
- een maaltijd rond de middag
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- lunchbespreking, lunchbox, lunchcauserie, lunchconcert, lunchen, lunchpakket, lunchpauze, lunchroom, lunchtijd, lunchtrommel, lunchvoorstelling
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
lunchen |
lunch
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lunchen
- Ik lunch.
- gebiedende wijs van lunchen
- Lunch!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lunchen
- Lunch je?
Gangbaarheid
- Het woord lunch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lunch' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Engels
Zweeds
Woordafbreking
- lunch
Zelfstandig naamwoord
lunch g
- «Vad skall vi ha till lunch idag?»
- Wat zullen we vandaag eten met de lunch?
- «Vad skall vi ha till lunch idag?»
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | lunch | lunchen | luncher | luncherna |
genitief | lunchs | lunchens | lunchers | lunchernas |
Afgeleide begrippen
- lunchtid
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.