looprek
![](../I/m/Walker._frame.jpg)
1. hulpmiddel bij het lopen in de vorm van een licht toestel op poten
![](../I/m/Laufgitter.png)
2. ruimte omringd door een hekje met spijlen waarbinnen een baby kan spelen en leren lopen
Nederlands
Woordafbreking
- loop·rek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van loop ww en rek zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | looprek | looprekken |
verkleinwoord | looprekje | looprekjes |
Zelfstandig naamwoord
looprek o
- hulpmiddel bij het lopen in de vorm van een licht toestel op poten tijdens het lopen ondersteuning geeft
- Met behulp van een looprek kan hij zich nog goed verplaatsen.
- ruimte omringd door een hekje met spijlen waarbinnen een baby kan spelen en leren lopen
- Kwam moeder, om het uit zijn bedje te halen, dan lachte het, en stond al met uitgestoken armpjes. In zijn looprek had het honderd geluidjes tegen ieder, die naar hem keek. Als Anna er bij neerhurkte, kwam het dadelijk toegekropen. [2]
Synoniemen
- [2] box
Gangbaarheid
- Het woord looprek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'looprek' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Coolen, A. Herberg In 't Misverstand. (1938) Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam; p. 299; geraadpleegd 2017-10-16
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.