loochenen
Nederlands
Woordafbreking
- loo·che·nen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘ontkennen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
loochenen /'lo.xənə(n)/ |
loochende /'lo.xəndə/ |
geloochend /ɣə'lo.xənt/ |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
loochenen
- overgankelijk, (formeel) iets tot een leugen verklaren
- Hij loochende dat hij iets met de zaak te maken had.
- Van Aristoteles (384—322), den universeelen en tevens nuchteren man der wetenschap, werd, [...] verzekerd, dat hij de realiteit der magie loochende.[2]
Vertalingen
1. iets tot een leugen verklaren
Gangbaarheid
- Het woord loochenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'loochenen' herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "loochenen" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Jong, K.H.E. de De magie bij de Grieken en Romeinen (1921) Haarlem, de erven F. Bohn
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.