lompheid
Nederlands
Woordafbreking
- lomp·heid
Zelfstandig naamwoord
lompheid v [1]
- grove onbeleefdheid
- En zo voelt het ook voor de hoofdpersoon van de roman De meisjes waarmee de jonge Amerikaanse schrijfster Emma Cline dezer dagen furore maakt. Het gaat over een meisje dat van haar moeder leerde dat je pijn over routineuze lompheid hoort te verbijten „met beschaafd gedrag". [2]
- domheid
- „Op sommige punten is het einde van de beschaving nabij. De boertigheid en de lompheid hebben dit jaar vrij spel gehad. Het grove taalgebruik is in de politiek en de rest van Nederland geaccepteerd en wordt vrij toegepast.” [3]
Synoniemen
- [1] onbehouwenheid, grofheid, onbeschaafdheid, plompheid, ruwheid, botheid, onbehoorlijkheid, onbeleefdheid, tactloosheid
- [2] onbeholpenheid, onhandigheid, achterlijkheid, boersheid
Gangbaarheid
- Het woord lompheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lompheid' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Joyce Roodnat 30 juni 2016
- NRC Ron Rijghard 24 december 2009
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.