lieslaars
Nederlands
Cuissardes pêche
thumb|1. waterdichte laars die tot aan de lies rijkt
Woordafbreking
- lies·laars
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van lies en laars
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lieslaars | lieslaarzen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
lieslaars v/m [1]
- (schoeisel) waterdichte laars die tot aan de lies rijkt
- De kwestie vraagt om een ondogmatische benadering. Dus geen natuurbeschermers die menen dat elke menselijke activiteit in de natuur taboe moet zijn. En geen mosselvissers die de wet aan hun lieslaars lappen. Met de Waddenzee moet zorgvuldig worden omgegaan, maar de vissers verdienen het behoud van hun oude ambacht.[2]
- Verder kan eigenlijk alles, van de extravagante lieslaars tot de afzaklaars uit de jaren tachtig en het schoentje dat nog laarsje mag heten omdat het net op enkelhoogte eindigt.[3]
Gangbaarheid
- Het woord lieslaars staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC 13 maart 2008
- NRC Jetty Ferwerda 13 september 2001
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.